Stelt u zich voor, zuiver hypothetisch, dat in de toekomst alle autochtone Duitse vrouwen gemiddeld vier kinderen per persoon zouden baren, terwijl ze wisten dat ze niet meer dan twee van hun kinderen konden verzorgen en opleiden. Noodgedwongen zou bondskanselier Merkel dit gehele bevolkingsoverschot wegens gebrek aan bestaansmiddelen bijvoorbeeld naar Turkije sturen, eerst als gastarbeiders, daarna in het kader van een soort familiehereniging, daarna als zogenaamde vluchtelingen. De eerste en tweede generaties Duitse asielzoekers, die grotendeels zouden weigeren om Turks te leren spreken, eisten vervolgens speciale Christelijke scholen, werkloosheidsuitkeringen, huursubsidie, pensioenen, een allochtonenquotum voor Duitsers aan Turkse universiteiten, en dankzij Europese subsidies de bouw van meerdere duizenden kerken door heel Turkije.
De Turkse bevolking zou in geen enkel geval tegen deze misdrijven mogen protesteren. Iedere goed opgevoede Turk die de moed had om deze absurde eisen van de Duitse migranten überhaupt te bekritiseren, zou daarmee een zogenaamd ‘klimaat van haat’ creëren. Hij zou de rest van zijn leven gestigmatiseerd worden alsof hij een aangeboren racist was, en verloor bovendien zijn kansen op promotie in zijn carrière, terwijl zijn zogenaamd fatsoenlijke medeburgers hem op internet met de dood bedreigden.
Wie zouden dan, zo gezien, de ware fascisten zijn—de bezorgde Turkse burgers tegen de kerstening van het Ochtendland, of het fatsoenlijke goedemensenvolk dat hen het zwijgen wil opleggen?
Een vraag waarop geen moslim een antwoord weet
Historicus Yuval Harari schrijft in zijn boek Een kleine geschiedenis van de mensheid:
„Als u … de moslims wilt begrijpen, … dan moet u niet naar een perfect systeem van waarden zoeken die alle moslims aan het hart liggen. Zoekt u liever naar conflicten en tegenstrijdigheden waarmee moslims voortdurend worstelen en die niemand kan oplossen. Een vraag waarop geen moslim een antwoord weet is een sleutel tot het begrijpen van zijn cultuur.”1
Zo’n vraag luidt misschien: Waarom bestaat er wereldwijd geen enkele democratie en geen enkele welvaartsstaat met een islamitische meerderheidsbevolking, terwijl moslims in groten getale hun islamitische utopieën omruilen voor de immigratielanden van het ‘verdorven’ Westen? Een moslim kan deze vraag waarschijnlijk niet beantwoorden zonder over zelfhaat te beginnen. Deze zelfhaat van de moslims verbindt hen evenwel met de zelfhaat van de Europese elites: zowel de gearriveerde nieuwkomers als onze autochtone politici zijn het erover eens dat Europa, Duitsland voorop, slecht zou zijn en dus haar ondergang zou verdienen.
Een andere vraag luidt: Waarom verachten islamisten, en ook te veel ‘gematigde’ moslims, precies die maatschappijen die hen als hun gelijken hebben begroet? Bijna vijftig jaar geleden begreep de Amerikaanse havenarbeider en filosoof Eric Hoffer waarom. In zijn boek The Ordeal of Change (Angst voor verandering) schrijft hij: „We kunnen de zwakkeren niet winnen door onze welvaart met ze te delen. Ze ervaren onze vrijgevigheid als onderdrukking.”2 Bovendien: „Mensen die net als wij worden houden niet noodzakelijk van ons. De impuls van de imitators is om het model dat zij imiteren te overwinnen— het te overstijgen, het achter zich te laten, of nog beter, het volledig uit te roeien.”3 Wie zichzelf haat zal enkel vrienden worden met mensen die hem ook haten.
Ecologische oorzaken van de massamigratie
Een alternatief antwoord op beide vragen luidt echter dat het niet werkelijk om multiculti-vriendelijke arbeidsmigratie gaat, maar grof gezegd om de uitbreiding van Arabische leefruimte (Lebensraum) door de verovering en kolonisatie van Europa. Wie zegt dat wij moslims toch niet anders mogen behandelen, alleen maar omdat zij moslim zijn, heeft volledig gelijk. De kolonisatie van Europa heeft inderdaad niets met religie te maken, maar met oorlog. Dat observeerde ecoloog Paul Colinvaux ook al:
„De uitbraak van krijgers uit de woestijn, die Mohammed als een geest uit zijn Arabische fles ontkurkte, was nog een van de vele aanvalsoorlogen die werd begonnen omdat het volk land nodig had.”4
De Arabieren hebben weliswaar olie, maar de droge woestijn, ook die in Noord-Afrika, biedt de Arabisch-islamitische volkeren geen verdere kansen voor bevolkingsgroei. Colinvaux verheldert dat wanneer volkeren veel meer kinderen op de wereld zetten dan ze zich kunnen veroorloven, zij slechts op drie manieren een toekomst voor hun nageslacht kunnen verzekeren, namelijk door handel, kolonies of oorlogen.5 Ja, oorlogen voerde het gehate Westen ook altijd, maar de verouderende Europese naties maken het de huidige veroveraars bijzonder gemakkelijk—met open grenzen. Wie Europa vandaag verovert, krijgt zowaar huursubsidie, terwijl het de autochtone Europeanen ondanks hun welvaart niet meer lukt om vervangende generaties kinderen te produceren, omdat ze te duur zijn geworden.6
Daarom
Islamcritici hebben gelijk—als woestijnleer roepen de oorspronkelijke bronnen van de islam op tot onophoudelijke oorlog. Wat de anti-islambeweging ook heeft begrepen is de hoofdrol die de elitaire zelfhaat speelt in de zelfvernietiging van Europa. In de kern betalen alle mensen met zelfhaat voor hun misplaatste superioriteitsgevoelens. Dat is de zogeheten ‘cognitieve dissonantie’ van islamisten, maar ook die van de fatsoenlijke, westerse elites.
Wat verbroedert echter vaderlandslievende Europeanen tegen de Europese zelfmoord? Hun liefde voor de eigen cultuur, voor de zelfbeschikking van haar volkeren en de vooruitgang van de mensheid middels vrijwillige samenwerking in plaats van commerciële dwang.
Islamcritici zijn niet de wortel van het kwaad, maar een antwoord op de zelfhaat van haar politieke kaste.
1Yuval N. Harari, Eine kurze Geschichte der Menschheit, vertaald door Jürgen Neubauer (München: Deutsche Verlags-Anstalt, 2013), 204.
2Eric Hoffer, The Ordeal of Change (Titusville, New Jersey: Hopewell Publications, 2006), hfdst. 2: Azië ontwaakt.
3Ibid., hfdst. 4: Imitatie en fanatisme.
4Paul Colinvaux, The Fates of Nations: A Biological Theory of History (Penguin Books, 1983), 114.
5Ibid., 52.
6Ibid., 39–67.
Reacties
Een reactie posten