Om een volk tot slaaf te maken, moet men eerst de herinnering aan de eigen geschiedenis uitwissen. Zo slaagden de Europese kolonialen erin om hele Afrikaanse volkeren tot het christendom te bekeren. De onderworpenen verloren daarbij niet alleen hun oudere natuurgeloof, maar vergaten in veel gevallen zelfs hun moedertaal. Nu nog spreken honderden miljoenen Afrikanen bijvoorbeeld Frans, Engels, Nederlands, een eigen mengsel of een afgeleide van een Europese taal. Als gevolg daarvan verloren velen hun mondelinge overleveringen en de herinnering aan een oorspronkelijke, eigen identiteit.
Witwaspraktijken
Uit deze koloniale witwaspraktijk vloeit wellicht het progressieve geloof in de maakbare mens voort: de mens die door zijn overwinnaars met nieuwe taal en cultuur kan worden geprogrammeerd om iemand te zijn die hij eigenlijk niet is. Met als verschil dat maakbaarheidsactivisten deze tactieken vandaag op de eigen bevolking toepassen. Europa moet ‘multicultureel’ worden—om plaats te maken voor tientallen miljoenen vreemdelingen die onze waarden afwijzen. Europeanen moeten ‘tolerant’ zijn — om te buigen voor intolerante ideologieën die onze identiteit voor altijd zullen veranderen.
Wat dat betreft, begon de islamisering van Nederland niet met de bouw van moskeeën, noch met de acceptatie van gesluierde vrouwen in het straatbeeld. De islamisering die tot doel heeft de herinnering aan onze identiteit uit te wissen begon al eind jaren zestig, begin jaren zeventig van de vorige eeuw. Zij begon met herinterpretaties van onze grootste schrijvers en denkers. Nieuwe lezingen van bijvoorbeeld de werken van Erasmus, Spinoza of dichter des vaderlands Joost van den Vondel veranderden ze in zogenaamd vroege voorstanders van de multiculturele samenleving, in wereldburgers die het nationalisme al verwierpen voor het bestond.
Multiculturele propaganda
Op menig middelbare school draaft bijvoorbeeld laatstgenoemde gewillig op in multiculturele propaganda. De van oorsprong Vlaamse Van den Vondel vluchtte immers naar de Republiek der Nederlanden om er “een beter leven” te vinden, zoals dat heet. In het naar hem vernoemde Amsterdamse Vondelpark komen groepjes asielzoekers, waarvan de meesten uit moslimlanden, wel eens bloemen of kransen bij zijn standbeeld leggen, als ware het een heus eerbetoon aan een man die miljoenen moslimmigranten toch persoonlijk zou hebben verwelkomd.
Kinderen slikken dat verhaal als zoete koek, maar wie durft moslims te vertellen dat diezelfde Vondel een sterk en mannelijk christendom voor ogen had om Europa met veel geweld tegen islam te verdedigen? Ook onze Spinoza was helemaal niet tolerant. Hij noemde islam de meest bedrieglijke religie op Aarde. Erasmus gaf op zijn beurt ronduit steun aan nieuwe kruistochten tegen de Turken, die in zijn tijd aan de poorten van Wenen klopten. Hij bewerkte zijn lange brief aan Johann Rinck over dit onderwerp tot een heel boek: De bello turcico, oftewel Over oorlog tegen de Turken (1530).
Is de wereld van iedereen?
“Heel de wereld is je vaderland,” zo staat het, toegeschreven aan Erasmus, in neonletters op het gebouw van de Centrale Bibliotheek Rotterdam, zijn geboortestad. Desiderius Erasmus, schrijver, filosoof, humanist en vooral christen, had zelf ‘mijn vaderland’ geschreven, maar de man van duizenden brieven leende het op zijn beurt weer van een Griekse orakelspreuk: “De hele aarde is het vaderland”.1 Wel schreef hij na een aanbod burger van Zürich te kunnen worden geïrriteerd: “Ik wil wereldburger zijn, niet burger van één stad.”2
De stad Rotterdam, evenals het linksgeoriënteerde Nederlandse intellectuele circuit, pronkt graag met Erasmus als een soort vroege anti-nationalist, een multiculturele wereldburger die voor open grenzen pleitte, een pacifist die tegen oorlog was, en een tolerant mens die vreemdelingen uit den verre met al hun culturen en geloven in zijn hart verwelkomde. Hij moest toch iemand zijn geweest die bij ons PvdA, D66 of GroenLinks zou hebben gestemd. Die Erasmus toch, wat een fatsoensmens!
Kosmopoliet, of toch niet?
Dat beeld is, recht voor zijn raap gezegd, compleet gelul. Volgens Jan Papy, een onderzoeker die Erasmus’ werken daadwerkelijk las, reikt “Erasmus’ blikveld nooit verder dan het christendom; een interesse of waardering voor vreemde culturen en religies is hem vreemd.” Erasmus beweegt zich te allen tijde door de christelijke wereld van middeleeuws West-Europa. Als hij zich al een wereldburger noemde, een kosmopoliet, dan benadrukte hij daarmee slechts zijn eigen intellectuele onafhankelijkheid.3
Maar nergens in zijn geschriften beweert Erasmus dat Europa haar grenzen wagenwijd zou moeten openzetten om massa’s vreemde volkeren binnen te laten. Erasmus steunde een vrij verkeer van gestudeerde personen, maar zeker geen vrije migratie van hele volkeren. Nergens zet Erasmus zijn denkbeelden over nationalisme of wereldburgerschap uiteen. Het onderwerp speelde niet.4 En als pacifist beargumenteerde hij weliswaar krachtig dat christelijke Europeanen hun onderlinge oorlogen moesten stoppen, maar hij was “geen naïef voorstander om christelijk Europa aan de Turken over te leveren.”5
Over de oorlog tegen de Turken
In een tijd dat ‘Turken’ een verzamelnaam voor alle moslims was, maakte Erasmus zich zorgen over het gevaar dat van hen uitging. In de brief aan Johann Rinck van 30 mei 1530, dus geschreven in het jaar na het Beleg van Wenen, zet hij eerst uitgebreid zijn bezwaren tegen oorlog uiteen, maar vervolgt dan:
“Misschien denkt iemand op dit punt dat ik me heb opgeworpen als pleitbezorger tégen de oorlog met de Turken. Absoluut niet! Het is veeleer mijn streefdoel dat we met succes tegen hen strijden en echt mooie triomfen voor Christus behalen. … [Telkens] trof het me dat men in onze landen, ja zelfs in Duitsland zo onverschillig blijft, alsof wat zich afspeelt niets met ons te maken heeft. We beperken onze troepen en we spenderen aan onze genoegens en aan onbetekenende dingen wat we weigeren te spenderen aan de verdediging van de christenen.”6
Volgens Erasmus moesten Europeanen eerst betere christenen worden voordat ze de Turken, “een ras verzacht door losbandigheid”,7 konden verslaan. Hij verzandt in wij/zij-denken en heeft geen hoge dunk van de tegenstander:
“Het is makkelijk om te zien hoe hun valse religie [de moslims] van dienst is geweest, net zoals wij de plicht van ware vroomheid hebben verzaakt. Terwijl wij vanwege een of ander nutteloos stuk grond eindeloze gevechten met elkaar hebben gevoerd, nog erger dan burgeroorlogen, hebben de Turken hun rijk enorm uitgebreid, of beter gezegd, hun terreurbewind.”8
Erasmus gaat nog een stap verder en vergelijkt de Turken met de tien plagen die God op de Egyptenaren had afgestuurd:
“Hoeveel nederlagen hebben de christelijke volkeren geleden door toedoen van dit ras barbaren, wiens afkomst zelfs obscuur is? Wat voor gruweldaden hebben ze ons wel niet aangedaan? … [Er] kan geen twijfel bestaan dat de Turken een immens rijk hebben gewonnen, [maar] minder door hun eigen merites dan door onze zonden … We zijn vaak ten strijde getrokken tegen de Turken, maar tot dusverre met weinig succes; ofwel omdat we ons nog steeds hebben vastgeklampt aan al de dingen die God boos hebben gemaakt, als gevolg waarvan hij ons de Turken heeft gestuurd, net zoals hij de kikkers, luizen en sprinkhanen lang geleden op de Egyptenaren afstuurde … [We] gedroegen onszelf als Turken tegen de Turken.”9
Toegegeven, Erasmus moest niets hebben van op geweld beluste oorlogshitsers en herinnerde zijn geadresseerden aan hun plicht tot zelfonderzoek. Maar ondanks de gruweldaden die christenen andere christenen wel niet hadden aangedaan, zag hij daarin toch geen reden voor dogmatisch pacifisme, “want er zijn diegenen die beweren dat christenen het recht om oorlog te voeren volledig is ontzegd. Ik vind dit idee te absurd om te moeten verwerpen. … Mijn boodschap is dat oorlog gevoerd moet worden als laatste redmiddel wanneer het niet anders kan.”10
Wat betreft de Turken maakte Erasmus zich meer druk om de corruptie die berooide christelijke soldaten tot plunderen dwong dan om de gevoelens van moslims: “Wat valt er te zeggen over mensen die de verderfelijke en criminele mens Mohammed verkiezen boven Christus?”
Voor de christelijke wereld
We moeten dus vaststellen dat Erasmus noch multicultureel noch tolerant was. Dat zijn de prettige etiketten die maakbaarheidsactivisten hem pas in de 20ste eeuw opplakten. In werkelijkheid beperkte Erasmus’ tolerantie zich tot de verschillen tussen Europese mensen onderling. Hij wenste vrede in Europa voor alle christenen, maar had geen moeite met oorlog tegen moslims. Hij was een wereldburger van de christelijke wereld, niet van die daarbuiten.
Begin onze eeuw zijn we mogelijkerwijs aangekomen op het punt dat we, als laatste redmiddel om het vrije Europa te redden, tot oorlog zullen moeten overgaan. Erasmus zou een oorlog tegen de islamitische bezetter niet hebben afgekeurd. Sterker nog, in zijn boek over het huwelijk adviseert hij wat te doen tegen de Turken:
“Dezelfde individuen die zulke warme pleitbezorgers voor maagdelijkheid zijn, zijn geen tegenstanders van oorlog tegen de Turken, die ons met zo velen in aantal overtreffen; als hun oordeel juist is, volgt daaruit dat we het bijzonder goed en eerbaar moeten achten om met alle macht te streven naar het produceren van kinderen, en daarmee genoeg jonge mannen aan te leveren om in oorlog te dienen, tenzij ze misschien denken dat artillerie, kanonnen en schepen geen mankracht nodig hebben.”11
Voor zulke oorlogstaal tegen Turken en moslims worden we vandaag veroordeeld wegens racisme en islamofobie. Gelukkig leefde Erasmus in vrijere tijden, toen Europese economieën nog niet afhankelijk waren van Arabische oliecontracten. Ondanks al zijn nuances en zelfkritiek waarschuwde Erasmus zijn publiek voor de dreiging van een vijandelijke bezetting. Het is tijd om zijn waarschuwing weer ongefilterd te horen.
1Jan Van Herwaarden, “Erasmus en zijn vaderland: Variaties op een Rotterdams-Gouds thema.”, Tidinge van die Goude, 2006, 139–60.
2Jan Papy, Erasmus: Een portret in brieven, vertaald door Marc Van der Poel en Dirk Sacré, 1ste ed. (Utrecht: Boom, 2001), 37.
3Ibid., 38.
4Ibid., 30.
5Ibid., 39.
6Ibid., 158–59.
7Erika Rummel, red., The Erasmus Reader (Toronto: University of Toronto Press, 2013), 317.
8Ibid., 316.
9Ibid., 315–16.
10Ibid., 318.
11Erika Rummel, red., Erasmus on Women, 1ste ed. (Toronto: University of Toronto Press, 1996), 68.
Reacties
Een reactie posten